Ruth Sumner
Ruth Sumner
Geboren: 8 augustus 1932
Woonplaats: Tifton, Georgia
De maanden die ze gebruikte om de predikingen van William Branham over te schrijven, deden de bal rollen voor het boek ‘Een Uiteenzetting van de Zeven Gemeente Tijdperken’ T.S. Sumner ging heen op 19 september 1997
We waren een familie met acht kinderen, en onze moeder stierf toen ik bijna 13 jaar was. Mijn vader was een ‘Kerk van God’- prediker, en nadat moeder gestorven was woonde ik in het weeshuis van ‘De Kerk van God’ in Cleveland, Tennessee, tot ik de hogeschool beëindigd had. Dan verhuisde ik weer naar hier in Tifton. Broeder Branham sprak over mijn vader die ziek was, Broeder Coggings, hij bad voor hem op 1 april 1962. Hij kon in de volgende samenkomst aanwezig zijn. Een andere keer, op 22 augustus 1965, werd vader met een hartaanval opgenomen in het ziekenhuis. Broeder Branham bad voor hem in de morgendienst en vader werd nog dezelfde dag uit het ziekenhuis ontslagen. Beide gebeurtenissen zijn op de banden vermeld.
Terwijl ik hier in Tifton naar de ‘Kerk van God’ ging, ontmoette ik mijn echtgenoot, T.S. Sumner. We hadden verschillende kerken bezocht en we constateerden dat de ene denominatie dit zei en de andere iets anders. We begonnen te voelen en te begrijpen dat dit niet juist kon zijn. T.S. en ik kenden Broeder Welch en Zuster Cleo Evans, die in die tijd ook in Tifton woonden, ze getuigden over de bediening van Broeder Branham en brachten ons de bandopnames.
We waren in Jacksonville, Florida, in een van de samenkomsten van Broeder Oral Roberts, en we hoorden twee dames, die achter ons zaten, zeggen dat ze in een van de samenkomsten van Broeder Branham geweest waren. We luisterden hoe ze vertelden over verschillende dingen die daar gebeurden, en T.S. nam zich voor in zijn hart, om te zoeken waar Broeder Branham was, en zelf te gaan zien wat dit allemaal was. Zijn kans kwam in 1955, toen Broeder Branham in Macon, Georgia predikte. Er was meer dan een volgeladen auto die van hieruit vertrok naar de samenkomsten in Macon. T.S. had een neef die een bandopnemer had en hij was van plan die samenkomsten op te nemen, dus bood T.S. zich aan als vrijwilliger, om hem te helpen, zodat hij een zitplaats kon krijgen zo dicht mogelijk vooraan.
Toen hij daar zat te wachten op Broeder Branham, die naar het podium moest komen, werd een man in een rolstoel binnengebracht en geplaatst aan het einde van de rij, juist naast hem. Zijn lichaam was vervormd – voorovergebogen en verwrongen – en hij kon zijn hoofd niet recht houden. Tijdens de gebedsrij begon Broeder Branham mensen uit de menigte eruit te roepen. Hij richtte zich naar die heer en zei hem wie hij was, waar hij vandaan kwam, en waarom hij kreupel was. Dan sprak Broeder Branham zijn genezing uit en het lichaam van die man begon zich te ontknobbelen en recht te komen. Hij sprong uit zijn rolstoel en liep op en neer in het gangpad, zijn rolstoel voortduwend. Het was gemakkelijk om te zien dat dit een absoluut wonder was. Een man die nooit leerde lopen, ontving niet alleen zijn genezing, maar God gaf hem de mogelijkheid om te stappen en de kracht om te lopen. Als je bedlegerig geweest bent voor enkele dagen dan heb je al geen kracht meer, en die man zat zijn ganse leven al in die rolstoel. Veel mensen zagen dit wonder niet gebeuren maar T.S zag het voor zijn ogen; hij zag ook dat God die man de mogelijkheid gaf om te stappen en te lopen. Toen dit gebeurde, zei hij: “Dit is het.” En hij keek nooit meer achterom. Van toen af aan wilde hij alleen maar weten waar Broeder Branham de volgende keer zou zijn.
Op 29 maart 1959, gingen we naar Jeffersonville, voor de Paasdiensten. Dat was onze eerste keer dat we naar Jeffersonville gingen. T.S. en ik, wilden beiden gedoopt worden in de Naam van de Here Jezus Christus. Toen het tijd was om naar Jeffersonville te vertrekken, was de moeder van T.S. in bed, werkelijk ziek. We wisten niet of we ze nog levend zouden terugzien. We waren in de morgendienst, en dan waren we beiden gezegend om gedoopt te worden door Broeder Branham. In de avonddienst, kon T.S. door de gebedsrij gaan voor zijn moeder. Broeder Branham zei hem: “Ik geloof dat je deze morgen gedoopt werd, omdat ik zie dat je iets goed gedaan hebt.” Dan zei hij: “Ik zie een vrouw verschijnen tussen u en mij. Wel, het is je moeder…” En dan zei hij dat ze weer goed zou worden.
Toen we thuiskwamen, ontmoette ze ons aan de keukendeur. Ze had ontbijt klaargemaakt, en ze begon vragen te stellen over de samenkomsten en wilde weten op welk moment T.S. door de gebedsrij was gegaan. Toen ze de tijden vergeleken was het exact op deze tijd dat ze ogenblikkelijk genezen werd.
Ons verlangen om in Broeder Branhams samenkomsten te zijn was overweldigend. De trip van Tifton naar Jeffersonville was ongeveer 615 mijl (984 km) enkele reis, en in die tijd waren het meestal wegen met twee rijvakken. Het duurde 14 tot 16 uur in elke richting, maar het was het allemaal waard. We reisden, indien mogelijk naar elke samenkomst. We verkochten onze boerderij en plaatsten het geld opzij, enkel om naar de samenkomsten van Broeder Branham te reizen. We reisden het ganse land door, tot in Canada, en op het einde, gebruikten we het laatste beetje geld van de verkoop van de boerderij voor de laatste samenkomsten waar we naartoe gingen, het was de laatste samenkomst in Jeffersonville in 1965. De Here voorzag precies in het juiste bedrag voor al de reizen.
Op een dag moest T.S. in een gracht rijden, om een frontale aanrijding te vermijden. Mijn zoon, Dwight, die drie jaar oud was, stond recht op de zetel en T.S. stak zijn arm uit om hem te beschermen voor het venster. Zodoende, haalde het Dwight’s heup uit haar plaats, maar in die tijd wisten wij dit niet. Hij kon kruipen maar niet lopen, en als we probeerden hem te doen lopen, zou hij alleen maar schreeuwen. Dit duurde enkele maanden, dan begon Dwight een beetje te stappen, maar zijn been en voet waren zijdelings gedraaid. We hoorden dat Broeder Branham een samenkomst zou hebben in de Tabernakel in Jeffersonville, en we reden erheen. Tijdens de gebedsrij dacht ik dat Broeder Branham ons eruit zou roepen, omdat hij recht op ons neerkeek, maar hij ging door met iemand anders. Maar voor we thuis kwamen, bemerkten we dat Dwight’s voet zich gerecht had.
Broeder Welch en Zuster Cleo Evans bleven in Jeffersonville om te souperen met Broeder Branham, en terwijl ze aan de tafel aan het praten waren, zei Broeder Branham: “Ik zie een kleine jongen die genezen werd…” en hij begon Dwight te beschrijven. Broeder en Zuster Evans konden niet wachten tot ze thuis waren om het ons te vertellen.
We gingen naar Birmingham, Alabama, en onderweg werd onze dochter, Latrelle, ziek. We bemerkten het niet, maar ze had nogal erg de mazelen. T.S. zei er iets van aan Broeder Billy Paul om voor haar te laten bidden, en Broeder Branham kwam doorheen die harde regenvlaag naar de auto, hij ging achterin zitten en bad voor haar. Onderweg naar Birmingham lag Latrelle met hoge koorts die alsmaar hoger werd, maar op weg naar huis, konden we haar niet stil krijgen.
We hoorden Broeder Branham verschillende keren zeggen dat het zijn wens was, dat de boodschappen die hij predikte over de gemeentetijdperken in boekvorm zouden gezet worden, en er viel een last op T.S. om te helpen dat het zou gebeuren. Als ik me niet vergis, vroeg T.S. hierover aan Broeder Billy Paul voor ik ooit met het typen begon. Broeder Branham zei dat het zes maanden duurde, en ik geloof dat als ik er constant aan gewerkt zou hebben, het zo zou geweest zijn. Maar ik deed een deel, stopte een tijd, en begon dan opnieuw. Ik werkte met de oude banden en onze bandopnemer had een grote knop die je moest neerdrukken en dan draaien. Soms moest ik het heropwinden met mijn vinger, en ik had ook geen voetpedaal of een elektrische schrijfmachine. Ik zou luisteren, typen, stoppen, terugspoelen en opnieuw beluisteren om zeker te zijn dat ik het goed had. Toen ik klaar was brachten we het op 14 oktober 1962 naar Jeffersonville. Ik geloof dat we touwtjes, zoiets als schoenveters, gebruikten om het samen te binden. We gaven het aan Broeder Billy Paul, die het aan Broeder Branham gaf. Hij zei er iets over vanaf de kansel, en hij probeerde om me ervoor te betalen. Vanzelfsprekend werd dat niet in acht genomen.
Ik herinner me toen Broeder George Smith gedoopt werd. Toen we de stad uitreden, kwamen we langs de Tabernakel en toen we de auto’s geparkeerd zagen op het terrein stopten we. Broeder Doc en Zuster Mabel Branham waren buiten, Broeder Doc zei: “Kom maar binnen. Bill gaat George dopen.” Er was maar een handvol mensen, en Zuster Mabel en ik waren de enige dames. Broeder Branham kwam in de dooptank en hij had geen overhemd aan. Hij doopte Broeder George, en later verontschuldigde hij zich omdat hij geen overhemd droeg, hij zei dat hij niet wist dat er dames zouden aanwezig zijn.
Als we ’s zaterdags vroeg genoeg in Jeffersonville aankwamen, zouden we altijd grootmoeder Branham, Broeder Branhams moeder, bezoeken. We hielden erg van haar gezelschap. Meerdere keren hielpen we haar met de boodschappen, en dan wilde ze voor ons koken. Er stopten zoveel mensen bij haar huis voor de lunch, dat we niet meer gingen omdat we haar niet tot last wilden zijn. We waren ons niet bewust dat het haar gekwetst had dat we niet meer kwamen, en ze stuurde ons een woordje om ons te vragen of ze ons met iets beledigd had. Dat doodde ons bijna. We zeiden dat we voelden dat het voor haar teveel was, maar zij zei: “U bent niet tot last. Doe dat nooit meer. U komt weer naar mijn huis.”
Grootmoeder Branham hield van bloemen en dieren. Ik herinner me dat ze een parkiet had die ze getraind had om te zeggen: “Prijst de Heer. Bill is een prediker.” Ze kon die vogels doen spreken. Toen ze heengegaan was, gingen we naar het funerarium. Er waren zoveel mooie bloemen, en Broeder Branham vertelde ons dat ze zo van bloemen hield. Hij zei: “Ongetwijfeld wandelt ze nu rond, om die bloemen te bewonderen.” Toen hij dat zei keek ik rond of ik haar kon zien. Ik kon het niet, maar op de wijze dat hij het zei, geloof ik dat hij haar zag.
Broeder Welch belde ons op, hij vertelde ons over het ongeval in Texas. T.S. wist niet of hij naar Amarillo zou gaan of niet, maar tenslotte besloot hij om thuis te blijven en te bidden. Vanaf het ogenblik dat we het hoorden, verliet T.S. het huis niet meer. Hij bleef in de slaapkamer, constant in gebed, enkele meters van de telefoon verwijderd. We wisten niet wat er zou gebeuren als Broeder Branham zou heengaan. Iedereen leunde zo op hem. Hij was alles, en dan plots was hij er niet meer. We voelden alsof de wereld in elkaar stortte en op ons viel. Het was een groot, overweldigend, gevoel van verlies.
Ik geloof dat het in 1959 was dat ze in de tuin van Broeder Branham een plakkaat plaatsten, met het telefoonnummer erop om een interview aan te vragen. Er kwamen zoveel mensen naar zijn huis, dat hij geen rust meer had. Toen dat gebeurde, zei Broeder Branham ons: “Ik wil u zeggen, dat als ik mensen als jullie zie oprijden, ik dat plakkaat wil nemen en het zover mogelijk weggooien.” Wetende dat hij zo voelde, betekende het zoveel, en nog steeds. Je hebt vrienden en dan heb je nog speciale vrienden. Hij was dat alles, en nog zoveel meer.