George Smith
George Smith
Geboren: 26 augustus 1945
Woonplaats: Elizabethton, Tennessee
Hij werd schoonzoon, en vertaler van de predikingen van Broeder Branham.
In maart 1963 ontmoette ik Rebekah Branham voor de eerste keer. We begonnen beiden aan de hogeschool in Tucson, Arizona, en waren beiden leden van het schoolkoor. We waren in de repetitie van een opera productie “Carmen.” Wat mijn aandacht tot haar trok, was dat ze op de avond repetities altijd een jurk droeg, dit was een contrast met wat de andere meisjes droegen. De kerk waar ik naartoe ging was predikte niet dat vrouwen geen broeken konden dragen, maar persoonlijk hield ik nooit van dit idee.
Toen ik mijn zenuwen overwon en haar op een afspraak uitnodigde, zei ze me dat ik eerst haar vader moest ontmoeten om zeker te zijn van zijn toestemming. Het kleine appartement waar ze woonde was maar enkele blokken van mijn huis, en op een dag na school stopte ik daar. In de achtertuin zag ik een man van middelbare leeftijd, nogal gespierd, zonder hemd aan, die het gras maaide. Dit was mijn allereerste ontmoeting met William Branham. Ik kan me de woorden van ons gesprek niet meer herinneren, maar het was een aangename ontmoeting. Het allerbelangrijkste voor mij in die tijd was dat hij me toestemming gaf om zijn dochter te ontmoeten.
Ik had daarvoor nog nooit de naam William Branham gehoord. Ik werd groot gebracht in en Baptisten thuis, en daardoor waren er tijdens de komende maanden, toen Rebekah me begon te vertellen over haar vaders bediening, nieuwe woorden en termen die familiair begonnen te klinken. In die tijd was ik zangleider in de plaatselijke Baptistenkerk. Drie jaar voordien had ik een persoonlijke ontmoeting met Jezus Christus. Ik had mijn Bijbel al enkele keren doorgelezen, maar hoe dan ook wist ik dat er meer was. Iets ontbrak in mijn christelijke wandel.
Ik was geboren in Mexico. Mijn ouders, beiden Amerikanen, waren baptistenmissionarissen. Ze gingen daar op het zendingsveld, oorspronkelijk als Bijbel vertalers en om eventueel een Bijbelschool te vestigen in Oost Mexico voor de training van plaatselijke predikers.
Ik groeide tweetalig op en woonde doorheen de tijd van de basisschool uitsluitend in Mexico. Mijn huidskleur is donker, en dat gecombineerd met mijn vloeiend Spaans, veroorzaakte dat veel mensen veronderstelden dat mijn etnische achtergrond Mexicaans was. Eigenlijk was dat voor mij een echte zegen, want het hielp me om ‘binnen te dringen’ in de Spaans sprekende landen van de wereld, waar de Heer me klaargemaakt had om te dienen als vertaler van die grote Boodschap van het Uur.
In juni 1963 predikte Broeder Branham in de Ramada Inn te Tuscon. Dit was mijn eerste ervaring in een van zijn samenkomsten, en ik had nog nooit eerder zoiets gehoord of gezien. Ik herinner me nog hoe ik laat die avond na de dienst onder de door de maan verlichte hemel stond en bad: “Heer, wat ik vanavond gezien heb is ofwel 100 procent U, of het is de grootste dwaling die ik ooit zag.” God maakte me duidelijk dat het geen dwaling was, door te tonen dat al wat Broeder Branham zei perfect overeenkwam met het geschreven Woord. Hij probeerde niet om zijn prediking te laten passen met de theologie van iemand anders, maar hij was direct verbonden met God.
Later die maand, toen haar familie voor de zomer terugging naar Indiana, gaf Rebekah me het boek ‘Een man van God gezonden’. Toen ik het las, was ik zo aangeraakt, dat ik niet kon stoppen met huilen. Ze leende me ook een bandopnemer en enkele banden, en na het horen van een gezalfde prediking, wist ik dat ik daar niet meer van weg kon. Ik wilde meer.
Tegen de tijd dat Rebekah en haar familie voor het begin van het schooljaar terugkeerde naar Tuscon, had ik een lange vragenlijst die ik met Broeder Branham wou doornemen. Hij nam de tijd om met me samen te zitten en beantwoordde elk van hen. Ik wist vanaf het begin dat hij geen gewone man was, maar hierna, wist ik zonder zweem van twijfel dat hij een profeet van God was.
Mijn eerste trip naar Jeffersonville was in december 1963. Op zondagnamiddag, zei Broeder Branham me: “George ik zou willen dat je een ‘special’ zingt in de avonddienst.” U kunt zich mijn shock niet voorstellen. Ik bezocht de Branham Tabernakel voor de eerste keer, proberend alles te assimileren (samen te vatten). Ik zei: “Wel, Broeder Branham, wat wil je dat ik zing?” Hij zei: “We hebben vanavond een genezingsdienst, wat denk je van Toen Jezus kwam?” Ik had dit lied nog nooit gehoord, maar Rebekah en ik oefenden het enkele keren en het kwam allemaal goed uit, zelfs al was ik heel zenuwachtig, staande voor al die geheiligde mensen. Dan kwam Broeder Branham en predikte: ‘Kijk op naar Jezus’.
Ik ging nog naar andere samenkomsten die Broeder Branham hield in Arizona, en elke dienst scheen groter dan de vorige. Hij en ik hadden soms privé tijd, die heel speciaal was. Het merendeel van die tijd met hem was samen zitten en spreken over het Woord. Het leek erop dat hij het fijn vond om me te ondervragen en te zien hoe goed ik mijn Bijbel wel kende. Tezelfdertijd, moedigde hij me aan om naar de Baptistenkerk te gaan en Rebekah met me mee te nemen. Zelf kwam hij ook enkele keren met ons mee.
Thuis was mijn vader niet erg blij met mijn nieuwe vriendenkring. Woorden als ‘Goddelijke genezing’ en ‘openbaring’ werden niet zo dikwijls gehoord in ons huis. Hij was bevreesd dat ik verzeild was geraakt in een of ander fanatisme. Maar niets van wat hij zei kon mij afschrikken. Ik kon gewoon niet genoeg krijgen van die wonderbaarlijke bediening.
In mei 1965, ging ik met Broeder Branham praten over een ernstige evolutie: ik wilde met zijn dochter trouwen. Toen ik op de afspraak kwam, leek hij een beetje opgewonden. Hij begon me te vertellen over zijn overzeese trips en de dingen die hij de Heer zag doen in de samenkomsten. Hij vertelde me ook over zijn verschillende jachtervaringen. Terugkijkend, denk ik dat hij meer zenuwachtig was dan ik, want hij sprak wel twee uur met me zonder ophouden. Tenslotte moest ik hem onderbreken. Ik zei: “Broeder Branham, dit is allemaal prachtig, en ik verheug me daarin, maar er is iets wat ik je wil vragen. Ik hou van Rebekah, en ik wil weten of ik met je dochter kan trouwen!”
Hij zat diep in zijn sofa, en zijn ogen werden zeer klein. Na een ogenblik zei hij: “Zeker George, je kunt mijn toestemming hebben voor je verloving, maar denk geen van beiden aan trouwen, totdat je de doop in de Heilige Geest hebt.” Ik zei: “Ja mijnheer. U hebt gelijk. Dank u wel.”
Uit mijn gesprekken met Broeder Branham, en als ik erbij was toen hij tot anderen sprak, bemerkte ik dat hij soms heel direct kon zijn, geen enkele twijfel latend wat de betekenis van zijn woorden waren. Andere keren, draaide hij rond het onderwerp heen, zodat het soms leek op een wenk of een voorstel. Als een persoon niet kon vatten waarover hij het had, liet hij het gewoon los. Hij was niet iemand die forceerde, en hij was altijd beleefd. Hij was nooit arrogant. In geen enkele situatie zag ik hem een ‘ik eerst’ houding aannemen.
In juli 1965 maakte ik mijn tweede trip naar Indiana. Dit was toen Broeder Branham ‘De Gezalfden in de Eindtijd’ predikte. Ik zat niet meer dan 15 voet (4 à 5 meter) van hem verwijderd toen hij die monumentale boodschap leverde.
Net toen ik aankwam had hij me gezegd: “Terwijl je hier bent voor enkele weken, als je enkele vragen hebt noteer ze en ik zal blij zijn om ze voor je te beantwoorden.” Welk een gelegenheid! Maar ik was zo jong en onervaren, en er was maar een vraag die ik hem wou stellen. Op zondagavond vroeg ik: “Broeder Branham, wil je me aub. dopen?”
Hij zei: “Zeker, ik zal de doopcel klaar hebben voor morgen voormiddag.” Op 2 augustus, gingen Broeder Branham en ik naar de Tabernakel. Hij had met zijn broer Doc afgesproken om de kerk te openen, het bad te vullen en daar te zijn als getuige. Tenslotte draaide het zo uit, nog enkele mensen kwamen langs, want ze hadden zijn auto zien staan op de parkeerplaats. Het water in de doopcel in de Branham Tabernakel, scheen net boven het vriespunt te zijn. Broeder Branham hield ervan dat het op die wijze was, omdat het de koudheid van het graf betekende. Hij had alleen maar het hemd aan dat hij droeg, dus trok hij het uit voor we de doopcel ingingen voor de doop, die zijn laatste zou zijn. Dat was een heel speciale dag, maar de enige foto’s die ik ervan heb zijn in mijn gedachten.
Op 20 september 1965 had Broeder Branham de ervaring in Sabino Canyon die hem volledig vrij zette van zijn maagproblemen die hij zijn ganse leven had. Diezelfde dag heeft Broeder Perry Green, die net in Tuscon op bezoek was, mij uitgenodigd om enkele dagen bij hem thuis te komen in Texas. Ik hoorde pas drie jaar later dat Broeder Branham aan Broeder Green gezegd had: “Het ziet ernaar uit dat die jonge man mijn schoonzoon zal worden. Neem hem aub. mee naar huis, en bidt met hem door tot de ervaring van de Heilige Geest.”
Op een avond in Broeder Perry’s huis in Beaumont, was ik biddend in mijn kamer. Ineens voelde ik het verlangen dat Broeder Green met me zou bidden. De kerk was naast het huis. Ik ging erheen en hij en Broeder Richard Blair waren in het kerkkantoor aan het wachten op een telefoonoproep. Ze hadden eerder die dag Broeder Branham opgebeld en wachtten op zijn oproep. Samen gingen we in een van de zondagschool kamers en knielden neer. Als we in gebed waren voelde ik alsof ik kon zien door een overdekte hemel heen, en er was een fijne stralenbundel van licht die direct op mij gericht was. Als we het gebed beëindigd hadden, rinkelde de telefoon in het kerkkantoor. Broeder Green ging rustig om de oproep te beantwoorden. Het was Broeder Branham, bellend vanuit Arizona. Na een korte begroeting, zei hij aan Broeder Green: “Laat me eerst even met George spreken.” Toen ik de telefoon opnam zei hij: “George, ik wil de eerste zijn om je te feliciteren bij het ontvangen van de Heilige Geest.” Hoe wist hij dat ik daar was? Hoe wist hij wat daarnet was gebeurd?
Er waren werkelijk geen woorden om uit te leggen hoe ik me voelde, maar de waarheid is dat alles hierna er heel wat beter uitzag.
De volgende dag belde mijn moeder dat ik mijn oproepingsbericht had ontvangen, en na enkele weken begon ik mijn twee jaar van militaire dienst.
Voor mijn basistraining was ik gelegerd in Fort Polk, Louisiana. Toen Broeder Branham in november in de buurt kwam voor de diensten in Shreveport, was ik dankbaar voor de mogelijkheid dat ik met hem kon spreken over twee dingen die zwaar op mijn hart waren. Ik wist dat het er naar uitzag dat ik naar Vietnam zou worden gestuurd, en ik wist niet hoe ik het zou kunnen rijmen om het leven van een ander mens te nemen. Ik vroeg hem of ik me zou laten registreren als gewetensbezwaarde. Toen ik mijn bezorgdheid uitte, keek hij me aan en zei: “Wees niet ongerust, de voetstappen van de rechtvaardigen worden door de Heer geleid.” Door me gewoon de Schrift te citeren, verdween al mijn bezorgdheid. Wat mij betrof, konden ze me naar de maan sturen. Ik ging naar Vietnam, en was kok in een evacuatie ziekenhuis. Ik moest nooit een leven nemen in een gevecht.
Op 18 december, toen de familie vertrok naar Jeffersonville, was ik met Kerstmisverlof thuis. Ik was overgelukkig, omdat Rebekah in Tuscon bleef om de verhuis van de familiebagage te regelen van het appartement waar ze woonden naar het nieuwe huis dat pas klaar was. Op de avond van de 17de stopte ik om afscheid te nemen van de rest van de familie. Broeder Branham was in de slaapkamer, en we spraken enkele minuten samen. Ik bemerkte dat de kleren en de schoenen die hij de volgende dag zou dragen klaar lagen. Het verwonderde mij te zien dat hij van plan was gewone dagdagelijkse kleren te dragen. Als hij met de familie reisde droeg hij altijd iets netjes. Ik geloof dat hij dit deed als een soort ouderwetse hoffelijkheid bij de aanwezigheid van dames. Ik vroeg hem over de jeans broek en de jas die hij klaargelegd had, en hij zei: “Je weet maar nooit dat je een probleem krijgt met de auto.” Ik vroeg me af hoeveel de Heer hem heeft laten zien over de komende gebeurtenis.
Ik ben zo dankbaar dat God aan me dacht, en dat Hij zo rijk was in genade. En dat Hij toestond dat mijn pad het pad van de profeet Gods kruiste.
Rebekah en ik trouwden tijdens een privé ceremonie in het nieuwe huis van de familie in Tuscon, op 30 maart 1966.
Nadat God hier met me klaar is, daarom, wil ik hier aan niets verankerd zijn. Ik wil klaar zijn om een van die morgens weg te vliegen, om over te steken en de mensen te zien aan de andere kant, waar al mijn oude vrienden zijn, en we elkaar daar ontmoeten. Het zal een prachtige tijd zijn, is het niet? Ik kijk er naar uit, net als een kind met Kerstmisverwachtingen, uitkijkt naar die tijd.