Hollin ‘ Hick ’ Hickerson
Hollin ‘ Hick ’ Hickerson
Geboren: 7 januari 1928
Woonplaats: Jeffersonville, Indiana
Hij was slechts 30 jaar oud, wanneer William Branham hem als kandidaat diaken voorstelde in de Tabernakel.
Het waren Broeder Banks en Zuster Ruby Wood die ervoor zorgden dat ik de eerste keer Broeder Branham kon horen. Ik woonde in Kentucky en ging naar een kleine Methodistenkerk waar ze me zangleider en zondagschool leraar wilden maken, maar ik voelde me daar niet goed bij. Op een dag zei Zuster Wood me: “Laten we gaan en die makker horen die daar predikt in de hogeschool in Louisville.” Dat was in de vroege jaren 50, en een keer was genoeg, en het was over met de Methodisten kerk. Toen ik zag wat hij deed, dan stopte ik met zoeken en zocht nooit meer naar een andere plaats. De Woods hielden uitverkoop en verhuisden van Crestwood, Kentucky, naar Jeffersonville in 1954. Ze kochten het huis naast Broeder Branham, en ik kocht hun oude huis in Crestwood.
Het grootste gedeelte van mijn leven was ik mecanicien, en ik woonde ongeveer 25 mijlen van de Tabernakel vandaan. Broeder Branham kwam dikwijls om aan zijn auto te laten werken. Soms ging hij met me onder de motorkap en reinigde de kleppen en uitlaat en alles, en werkte maar door. Bijna iedere keer, toen hij klaar was om te vertrekken, stapte hij in zijn auto, startte hem, en wenkte om tot aan zijn raam te komen. Dan vertelde hij me iets, of gaf me een advies. Er was nooit een vraag in mijn gedachten die niet beantwoord werd. Een keer, toen ik de Heilige Geest aan het zoeken was, kwam Broeder Branham bij me thuis en toen hij vertrok zei hij: “Zoek nooit naar een gave, ongeacht welke, want als je dat doet, zal Satan je er een geven.” Ik was er niet klaar voor zie je, ik kon niet zeggen of iets van God gegeven was of van satan.
Hij was een makker van wie je niet weg wilde wandelen. Hij zou komen, in de kamer zitten en met ons spreken, en de volgende dag kon je nog steeds een aanwezigheid voelen in de kamer. Het verliet je niet. Vele keren, toen zijn auto ’s nachts bij me thuis stond om eraan te werken, stond ik op en nam zijn Bijbel, die hij in het handschoenbakje had, om erin te lezen. Het voelde alsof hij er was.
Ik en Banks Wood spraken er altijd over, en we zeiden dat er iets hiermee was dat we nu nog niet konden vatten. Rond 1958 vroeg Broeder Branham aan Broeder Wood om mij te vragen of ik wou overwegen om diaken te worden in de Tabernakel. Ik dacht dat het een grote eer was om dit gevraagd te worden, maar ik voelde me niet gekwalificeerd om diaken te zijn. Maar toen ik erachter kwam dat Broeder Branham het wilde, dan zei ik dat ik het zou doen.
Enkele jaren later, op een zondagnamiddag, als mijn vrouw en ik op weg waren naar de samenkomst, keek ik haar aan en zei: “Vandaag zeg ik Broeder Branham dat ik mijn ontslag geef.” Wanneer ik in de kerk kwam, stapte ik naar zijn bureau en ik zei: “Broeder Branham, ik ben gekomen om U te zeggen dat ik overweeg om mijn ontslag te geven.” Hij keek me aan en vroeg waarom. Ik zei: “Wel, ik voel me niet gekwalificeerd om diaken te zijn. Ik ben niet echt geestelijk en ik heb geen enkele opleiding. U hebt mannen hierbinnen die wel bestudeerd zijn en goed gekwalificeerd zijn voor de baan. Ik wil gewoon een stap opzij zetten zodat u iemand anders in mijn plaats kan aanstellen.”
Hij zei: “Weet je wie ik allemaal gezien heb aan de andere kant van het gordijn?” Ik zei: “Ja, mijnheer.” Hij zei: “Je bent er een van. Je hebt me geholpen, en toen je me hielp, dan hielp jij hen om daar te komen.” Ik dacht nooit aan zoiets.
De broer van mijn vrouw had een zenuwinzinking, en hij was in een instituut in Louisville. Op een dag gingen we hem bezoeken, en toen we ’s anderendaags terug gingen wist hij niet meer dat we er geweest waren. Hij was gewoon mentaal weg. Toen je in 1958 sprak over genezing, dachten de mensen dat je gek was. Maar op zekere dag zei ik tegen zijn dokter: “Ik ga naar een kerk waar we voor de zieken bidden, en ik wil uw toestemming om die jongen met me mee te nemen.” Hij zei: “Weet je, ik geloof dat ook.” Ik viel bijna achterover. Hij zei: “Je mag hem meenemen als je belooft dat je hem terugbrengt.” Ik beloofde hem dat we het zouden doen, en we namen hem mee naar de dienst wanneer ik wist dat Broeder Branham voor de zieken zou bidden. Ik kon hem met moeite daarbinnen houden; hij was zo zenuwachtig dat hij niet kon stilzitten. Broeder Branham zei: “Ik zal drie mensen eruit roepen, maar je moet van buiten de samenkomst zijn. Het mogen geen locale mensen zijn, want jullie hebben allemaal genoeg gezien. Jullie zouden allen gelovigen moeten zijn.” Ik dacht: “Wel ik heb geen kans.” Ik voelde me zo slecht. Ik strekte me uit, nam mijn vrouw bij de hand. Ze wist wat ik bedoelde. Ik boog gewoon mijn hoofd.
Hij riep een man naar voor en een andere er recht tegenover. Dan begon hij zijn hoofd voor en achterwaarts te bewegen, werkelijk traag, en hij zei: “Er is hier een kleine kerel, met een neerslachtige geest rond hem. Je was aan het bidden voor een geliefde, een schoonbroer, je bracht hem hier, uit een psychiatrische inrichting. Je hebt geloof, en de Heer zal dit voor je uitwerken.” Ik voelde alsof mijn haar rechtop stond. Ik bracht die jongen terug naar het ziekenhuis en ongeveer twee dagen later werd hij ontslagen en hij had er nooit meer last van. De Heer heeft hem niet alleen genezen, Hij heeft hem ook gered.
Toen Broeder Branham hoorde dat ik naar Florida zou gaan, kocht hij me een vislijn en een gereedschapskoffer, hij reed helemaal naar Crestwood waar ik werkte, om het me te brengen. Hij zei: “Ik heb hier een kleinigheidje voor je.” In Tampa Bay pakte ik meer dan 300 kg vis met die lijn. Een hele tijd nadat hij het me gegeven had, zat ik op een dag te vissen en pas op dat moment zag ik wat er op de gereedschapskoffer stond: ‘Mijn Vriend.’ Ik had het nog niet gezien sinds hij het me gegeven had.
Een andere keer bracht hij me een geweer, een .22 automatiek. Ik had nog nooit gejaagd; ik wist zelfs niet hoe ik met een geweer moest schieten. Maar op een dag was ik met hem en ik zei hem dat ik eraan dacht een tweedehands geweer te kopen om het te gebruiken op eekhoornjacht. Ik toonde het hem en zei: “Broeder Branham kan je dit geweer eens bekijken en zien of het iets waard is? Ik ken niets van geweren.” Hij keek me een beetje vreemd aan en zei: “Koop geen enkel geweer nu.” Ik dacht dat ik me misschien zou kwetsen of zo! Het maakte me bang. Toen ik de volgende zondag naar de gemeente ging, gaf Billy Paul me een splinternieuw geweer met een telescoop erop en zei dat het van zijn vader was. Ik zou het voor niets willen ruilen.
Op een dag vroeg Broeder Branham me: “Hoe heten ze je op je werk?” Ik zei: “Hick.” Hij zei: “Dat is beter.” Hij keek naar mijn vrouw en zei: “Noem hem niet bij zijn gegeven naam (Hollin), omdat zijn naam hem misplaatst.” En ze zei: “Ik zal je Hick noemen.” Iedereen noemt me nu gewoon Hick.
Iets wat ik nooit vergeet is dat Broeder Billy Paul, David Wood, en ikzelf op een zondag namiddag in het veld waren naast Broeder Branhams huis. Ik ging naar mijn auto en nam mijn handschoen en bal en we waren aan het gooien vanuit drie kanten. Broeder Branham stak zijn hoofd uit het raam van zijn huis en riep ons. Hij zei: “Jongens, stop daarmee. We doen dat niet op zondag.” Ik wist niet dat ik iets verkeerds deed. Ik voelde me alsof ik onder een tapijt wilde kruipen. Later zei hij ons, dat iets dergelijks te doen op zondag, onze getuigenis zou ruïneren.
Ik was daar die morgen, toen hij in de Tabernakel kwam en zei: “Ik sta hier met mijn tenen opgetrokken in mijn schoenen…ik zal Hem ontmoeten als een iemand die het opgeeft, voor ik Hem zou ontmoet als een antichrist…”
We waren in Chicago voor een samenkomst, en terwijl we daar waren, verzamelden de mensen zich en zeiden dat Broeder Branham Jezus Christus was. Ik zei: “Onmogelijk, dat kan ik niet aannemen.” Ik weet dat sommige mensen dat denken. Maar toen ik in de auto bij hem zat, begon hij erover te spreken en zei: “Weet je dat die mensen verondersteld worden dat te doen?” Ik zei: “Neen, dat wist ik zeker niet Broeder Branham.”
Hij maakt drie kleine tekens op zijn hand, en hij zei: “Die twee buitenste kerels zijn twee extremen. Nu, die kerel hier, wat ik ook doe, ik kan hem moeilijk doen bewegen, maar hier is een kerel die gemakkelijk beweegt. Ik moet het er zo precies laten uitzien als Jezus om die eerste kerel te kunnen doen bewegen, zodat de andere man ermee verder loopt en zegt dat het Jezus is. Maar als je me iets anders maakt dan je broeder, een zondaar gered door genade, maak je me een antichrist.”
Ik wist dat Broeder Branham een mens was als ik, en toch zag ik Jezus Christus door hem werken. Ik zag hem mensen bij de hand nemen (ik was er zo dicht bij als ik nu bij jou ben toen hij het deed), om de geheimen van het hart te kennen. Hij heeft dit met mij gedaan; hij zei me iets dat ik wist dat hij zeker niet kon weten, iets wat God alleen hem kon tonen. Dan kwam het spreken, en daar was het. Schepping. Dat is wat er gebeurde toen Banks naar Colorado ging om met Broeder Branham te jagen. Hij kwam terug en vertelde wat er gebeurde en ik zei hem: “Banks, je hebt exact meegemaakt wat er gebeurde toen Jozua in de strijd was en meer tijd nodig had. Hij sprak tot de elementen en ze gehoorzaamden hem.” Bedenk dit even, datzelfde gebeurde in onze dag.
Ik ben 77 jaar oud. Ik hoor de Boodschap nu al 54 jaar lang. Toch, kan ik nog steeds naar die banden luisteren die ik al die jaren al gehoord heb, en ze zijn nu duidelijker dan ze toen waren. Ik begrijp het niet. Het geeft me een raar gevoel. Ik denk: “Heer sliep ik toen hij dat predikte?” Het is zoveel duidelijker nu.
Als die profeet ooit iets had gezegd dat zou gefaald hebben, ik zou gezegd hebben: “Ik zal alles vergeten.” Maar hij deed het nooit; het was altijd juist. Broeder Branham zei dat het niet kon falen, omdat hij het niet was, een mens. Het was God die door hem sprak. Ik geloof niet dat hij Jezus Christus was, maar ik zag Jezus Christus komen in onze dag.