Pearry Green

Pearry Green

Geboren:1 juli 1933
Woonplaats: Tuscon, Arizona
Sinds 1965, voorganger van de ‘Tuscon Tabernakel’ omdat William Branham hem vroeg een gemeente te starten in die stad.

Pearry Green
Pearry Green

In 1949, toen mijn vader voorganger werd in de Emanuel Evangelie Kerk, verhuisde mijn familie naar Beaumont, Texas. Kort daarna, hoorden we dat er een man was met de naam William Branham die ‘Goddelijke genezing’ samenkomsten leidde in de meetings in Houston, Texas, minder dan 100 mijl (170 km) verderop. Ik was toen 16, en had de doop van de Heilige Geest en ik had de ervaring van het spreken in tongen. Ik had over ‘Goddelijke genezing’ gelezen, las elk wonder in de Bijbel en geloofde ze. Ik citeerde Hebreeën 13:8 sinds ik negen was, maar in die tijd wist ik niet wat het werkelijk betekende.

Broeder Branham was in het Sam Houston Colliseum op 23 januari 1950. We kwamen vroeg genoeg, om een zitje te bemachtigen beneden en recht voor de kansel, zo ongeveer de elfde rij. Toen de dienst begon was de eerste spreker Broeder Gordon Lindsay, gevolgd door Broeder F.F. Bosworth. Dan kwam Broeder Branham naar de kansel, en als hij over het gehoor keek, zei hij: “Goede avond vrienden.” Het was zo persoonlijk; ik dacht dat hij tot mij sprak. Ik stond op van mijn plaats en ging recht tegenover de kansel staan aan de rechterkant, omdat ik dacht dat de man direct tot mij gesproken had. En dat deed hij. Toen hij de gebedsrij riep, kwamen een 15-tal mensen naar voor. Ik stelde vast dat van waar ik stond, ik van dichtbij de gebedsrij kon zien. Ik had er voorheen nog nooit een gezien, en wist niet wat te verwachten.

De eerste persoon was een kleine jongen van zeven jaar, die sinds zijn geboorte blind was. Broeder Branham nam de kleine jongen bij de hand en vroeg ons om onze hoofden te buigen terwijl hij voor het kind bad. Van zodra het gebed geëindigd was, begon de jongen rond te kijken alsof hij kon zien. Iedereen begon de Heer te prijzen. Ik dacht: ‘Hoe kan ik weten dat die jongen blind was?’ Ze hielden een zakdoek en de kleine jongen strekte zich uit en greep hem. Ze hielden een microfoon draad, en hij stapte erover. Broeder Branham zei: “Loop nu terug naar je vader” en de jongen draaide zich en keek naar het gehoor van ongeveer 11.000 mensen. Hij had nog nooit zijn vader gezien. Toen het kind naar het podium geroepen was, kwam er een man vlak naast mij staan. Hij riep de naam van de jongen. Het podium was ongeveer 1m20 hoog, en de jongen kwam tot het uiteinde en sprong in de armen van de man. Hij zag de tranen van de man en begon aan zijn gezicht te voelen, als om zich ervan te vergewissen dat het zijn vader was. Dan sloeg hij zijn armen rond zijn nek en keek me recht aan. Ik wist dat ik een wonder had gezien. Dat was het begin van de verandering in mijn leven.

In die samenkomst, was er ook nog een jonge dame die een jongen bracht, zes jaar oud, geboren zonder voeten. Broeder Branham nam hem in zijn armen en vroeg haar om zijn sokken uit te doen. Opnieuw vroeg hij ons om onze hoofden te buigen, wat ik deed. Maar ik keek opnieuw naar Broeder Branham terwijl hij bad. Ik was niet alleen om te kijken, want in het midden van zijn gebed, leek het alsof Broeder Branham de kleine jongen zou laten vallen, en vele mensen in het gehoor hijgden. Precies voor mijn ogen, zag ik twee kleine voetjes geschapen worden. Tot op vandaag raakt het me nog altijd. Als ik kleine baby voetjes zie, beroert iets mijn ziel, omdat ik dat wonder zag.

Een overzicht van het gehoord in het Sam Houston Coliseum in Januari 1950
Een overzicht van het gehoord in het Sam Houston Coliseum in Januari 1950

 

Zelfs terwijl ik hierom weende, kwam er een andere dame voor Broeder Branham staan. Hij had aan de mensen in de gebedsrij gezegd: “Jullie mensen moeten jullie zonden belijden en deze onder het Bloed plaatsen, want ik ben niet verantwoordelijk voor wat Hij mij toont.” Toen deze jonge dame voor hem stond zei hij: “U bent ontrouw geweest aan uw man.” Het volledige gehoor viel onmiddellijk stil, met uitzondering van één man die opsprong, hij begon te schreeuwen en liep naar het podium. Broeder Branham draaide zich om en zei: “Dat is in orde, laat hem komen. Dat is haar man.” Toen de man naar het podium kwam, zei Broeder Branham hem: “En wat met u en uw roodharige secretaresse vrijdag laatst in een motel? U hebt niet tegen God gezondigd; u hebt tegenover elkaar gezondigd. U hebt uw huwelijksbeloften gebroken en u moet elkaar belijden, en u bekeren; vergeef elkaar, hernieuw uw huwelijksbeloften. Ga naar huis en blijf trouw aan elkaar.” Dat was een goede raadgeving. Jaren later, vroeg ik hem hoe hij kon weten of iemand zich bekeerd had en zijn zonden onder het Bloed had geplaatst. Hij zei: “Dat is gemakkelijk, Broeder Green. Als iemand zijn zonden belijdt, dan is God getrouw om te vergeven. Hij vergeeft niet alleen de zonden, maar Hij vergeet ze ook. Hij kan ze mij niet meer tonen. Als Hij me iets toont, weet ik dat het niet beleden is.”

De volgende avond ging ik terug. Op die avond werd de foto genomen van de Vuurkolom in de halo positie boven het hoofd van Broeder Branham. Ik heb de Vuurkolom niet gezien, maar ik was daar. Die twee samenkomsten deden iets voor mij.

Op 23 en 24 januari 1950 heeft God Zichzelf aan mij verduidelijkt. Hij was niet meer de Jezus Christus van gisteren, 2000 jaar terug, Hij was Jezus Christus van vandaag. Ik zag Hem blinde ogen openen, voetjes scheppen, en geheimen van het hart vertellen. Hij is vandaag nog altijd dezelfde. Hij is niet veranderd.
De week daarop kwam Broeder Branham naar Beaumont, Texas. Ik ontmoette zijn broer Howard. Hij vroeg mij of ik hun gids wou zijn terwijl ze in de stad waren. Ik was toen ook ordebewaker in de samenkomst, en als het de tijd was, hielp ik de mensen in de gebedsrij.

Op de laatste avond van de samenkomst, vroeg Howard me of ik een gebedskaart wou. Ik had een ingewanden probleem, en die avond werd mijn nummer eerst geroepen. Ik hielp iedereen in de rij, dan ging ik op mijn plaats in de rij staan. Toen hij vroeg naar de eerste persoon in de gebedsrij, begon ik naar hem toe te gaan. Als ik ongeveer op 2,5 tot 3m van Broeder Branham kwam, voelde het net alsof ik in een diepvries stapte. Hij zei: “Wel, dat zal je niet kwetsen. Dat is Zijn Tegenwoordigheid.” Ik weet dus exact wat het betekent als ik hem in een dienst, tot de mensen hoor zeggen: “Dat zal je niet kwetsen.” Hij zag mijn ordedienstband rond mijn arm en dankte me om een ordebewaker te zijn, dan zei hij: “Ik zie dat je een roeping in je leven hebt om het Evangelie te prediken.” Als ik ooit een roep had, dan was dit het. Hij zei: “Terwijl je daar op de stoel zat, had je een probleem aan de ingewanden, nu heb je het niet meer.” Van die dag af, heb ik dat probleem nooit meer gehad.

De laatste avond na de dienst, toen we bij de auto kwamen, waren er zoveel mensen rond de auto gepakt, zodat we de autodeur niet konden openen. Howard kroop over de motorkap heen, zette zich in de auto via de andere kant (omdat daar niemand hem tegenhield), startte de auto, en liet de kap neer van de cabriolet. Dan nam ik Broeder Branham op en zette hem in de auto. Hij had zijn armen rond mijn nek, en terwijl ik hem optilde, bad hij voor me.

Ik ontmoette Billy Paul Branham in 1952, we liepen school aan het Zuidwest Bijbel Instituut in Waxahachie, Texas. Hij was een laatstejaarsstudent aan de hogeschool en ik was een eerstejaarsstudent in het college. Voor ze zich bewust waren dat ik geen ‘Assembly of God’ was, was ik na stemming aangesteld in zeven verschillende functies, inbegrepen voorzitter van de nieuwe klas en hoofd van verschillende clubs. Ze konden mij er niet meer uitgooien, omdat ik zo betrokken was. Maar wat Billy Paul betrof, ze lieten hem direct weten dat hij niet welkom was. Ik hoorde dat de assistent-deken de opdracht kreeg ervoor te zorgen dat hij de ‘100 fouten’ zou krijgen zodat ze hem van de school konden wegsturen. Billy was mijn vriend, en nogal gauw zag ik de vooroordelen tegen hem. Iets kleins, als zijn broek op het bed achterlaten, kostte hem fouten, maar ik kon mijn bed onopgemaakt achterlaten zonder boete. Mijn positie van leiderschap op de campus gebruikend, begon ik dit te bevechten, zo kon ik Billy zes weken langer op school houden dan ze wilden, maar uiteindelijk werd hij eruitgezet. Het was zijn fout niet; ze wilden hem daar gewoon niet.

Op een dag zat ik in de wandelgangen van de slaapzaal van de mannen, en Billy Paul was naar het kantoor van de deken. Ik denk dat ze op het punt stonden hem te ontslaan. Toen Billy Paul buiten kwam ging hij onmiddellijk naar zijn kamer. Een ogenblik later, kwam de deken naar buiten en stond in de deuropening met ons te praten toen in zijn kantoor telefoon rinkelde. Hij nam de telefoon op en toen hij weer uit zijn kantoor kwam vroeg hij: “Waar ging die Branham jongen naartoe?” Ik zei hem dat hij naar zijn kamer ging. Hij vroeg: “Gebruikte hij de telefoon?” Als ik hem zei dat hij dat niet deed, zei de deken: “Dat was Eerwaarde Branham, van Jeffersonville, Indiana, aan de telefoon. Hij vertelde me zojuist alles wat ik tegen zijn zoon gezegd heb!” Ik dacht: “Ik ben blij dat mijn vader dat niet kan doen.” Vanuit deze en nog andere ervaringen, begon ik te zien dat Broeder Branham, de geheimen van het hart kennende, de bediening van Elia had.

In november 1963, tijdens de samenkomsten van Shreveport, Louisiana zei ik aan Broeder Billy Paul, dat als Broeder Branham naar Beaumont zou terugkomen ik de meetings zou sponsoren. De samenkomsten werden gepland op maart 1964. Ze waren een deel van de laatste rondreis van Broeder Branham door het zuiden, startend in januari in Arizona en eindigend in april in Florida. De week voor hij naar Beaumont kwam was hij in Dallas. Op zondagmorgen zei ik tegen mijn gemeente: ‘Als jullie vanavond willen komen, zal ik jullie alles vertellen wat ik weet over Broeder Branham, zo zullen jullie weten hoe mensen uit te nodigen voor de samenkomsten.’ Die avond was ik ongeveer 15 minuten aan het praten (de uiteenzetting zou ongeveer een uur duren). Ik zei: ‘Broeder Branham is wel de meest langdradige prediker die ik ooit hoorde, maar zijn samenkomsten zijn het zeker waard om naartoe te gaan, want er gebeuren altijd bovennatuurlijke dingen.” Op dat moment rinkelde de telefoon in het kerkkantoor. Een van de jonge mannen beantwoordde de oproep. Als hij naar het podium kwam om me te zeggen dat Broeder Branham aan de telefoon was, was hij zo wit als zijn overhemd. Ik ging naar de telefoon en zei: ‘Broeder Branham, weet je wat ik aan het doen ben?’ (ik wou het hem vertellen). Hij zei: “Ja, ik weet het.” Nadat ik wat gekalmeerd was, zei ik: ‘Broeder Branham, ben ik verkeerd?’ Hij zei: “Broeder Pearry, ik belde je op om te zeggen dat je alles moet doen wat in je hart is, en als je een fout maakt, dan zal ik je opbellen.” De volgende twee jaar, elke keer dat de telefoon rinkelde, dacht ik: ‘Wat heb ik gedaan?’ Ik was me ervan bewust dat God alles zag wat ik deed, en dat Hij het aan zijn profeet kon tonen. Het hielp me om bewust worden dat ik voorzichtig moest zijn met wat ik zei, deed en dacht. De eerste opdracht die de Engel van God aan Broeder Branham gaf, was om ons te zeggen: “Wees voorzichtig met wat je denkt, want je gedachten spreken luider voor Gods troon dan je woorden.” Je zegt nooit iets voor je het gedacht hebt. Je gedachten van vandaag zijn je handelingen van morgen, ze worden dan een deel van je karakter, welke het enige ding is dat je zult meenemen als je deze wereld verlaat.

Omdat we het gemeentelijk auditorium in Beaumont niet langer dan drie avonden op rij konden huren, registreerde ik Broeder Branham als spreker op een ‘dank banket’ voor de handelaars van de stad. Dan vervolgden we met de samenkomsten in het auditorium. De dag van het banket, spraken Broeder Branham en ik buiten aan de Ridgeway Moter Inn waar ze logeerden. Ik wachtte op Broeder Billy Paul om hem te tonen hoe hij Broeder Branham in en uit de banketzaal van het Beaumont hotel kon brengen. Toen Broeder Billy terugkwam, ging ik bij hem in de auto. En als ik aan Broeder Branham voorbijkwam zei hij: “Je zou je best haasten als je nog naar de kapper wil.” Ik stopte onmiddellijk. Ik had geen haarsnit nodig. Hoe wist hij dat ik naar de kapper zou gaan? Dan vertelde Broeder Branham me hoe de Heer hem een visioen toonde: ik had mijn vrouw ’s morgens gezegd dat de jongens, die toen nog thuis waren, op me moesten wachten zodat ik ze naar de kapper kon brengen voor een knippartij. Voor ik me realiseerde wat ik zei, zei ik hem: ‘Broeder Branham, ik zie dat u een profeet bent zoals Elia. U houdt van de wildernis en predikt tegen de Izebel geest. U verlangt geen roem of geld en noemt de religieuze leiders van de wereld hypocrieten.” Terwijl ik sprak, hield Broeder Branham zijn hand omhoog, alsof hij me wilde laten stoppen, en hij zei: “Broeder Green, ik praat hier niet over in het publiek, want de mensen begrijpen niet wat een profeet is, maar ik wil niet ontkennen wat de Engel des Heren sprak aan de Ohio Rivier in 1933.”

Hij legde zijn hand over mijn schouder en zei: “Broeder Green, wat je ook doet, houdt uw evenwicht in de Schriften.” Uit alle adviezen die hij me ooit gaf, ben ik blij dat ik dit advies kreeg. Wanneer ik de openbaring kreeg dat hij de Elia was van Maleachi 4:5-6, met een Boodschap, werd mijn Bijbel een nieuw Boek.

In april 1964, tijdens de samenkomsten in Tampa, Florida, verbleef ik in hetzelfde motel als Broeder Branham. Nadat we onze kamers in gebruik namen, kwam Broeder Branham terug, en vroeg de broeders die de kamers afgehuurd hadden, om hem een andere kamer te bezorgen.

Drie weken daarvoor, in Beaumont, had hij mij hetzelfde gevraagd. Ik dacht bij mezelf: ‘hier gaan we weer…’ Broeder Branham pikte de gedachten van mijn geest op en zei: ‘Broeder Pearry, iemand pleegde hier overspel vorige nacht en daarom wil ik hier niet blijven.” Ik denk dat het daarom is dat mannen als Broeder Branham van de wildernis houden. Dat was de enige plaats waar hij van deze geesten kon wegkomen.

Pearry Green, William Branham en bud Southwick in Brits Columbia, 1964
Pearry Green, William Branham en bud Southwick in Brits Columbia, 1964

Ik denk dat Broeder Branham de meest vrijgevige fooigever was in de buurt. Soms leek het alsof, hoe zwakker de gegeven diensten waren, hoe hoger de fooi was. Een van mijn ervaringen was op een ochtend aan het ontbijt. Op de wijze waarop de dienster ons serveerde, had je gedacht dat ze zuurkool gegeten had als ontbijt. We aarzelden om haar wat dan ook te vragen. Broeder Branham hield van azijn op zijn eieren en hij vroeg ernaar, ze antwoordde: ‘Waarvoor heb je azijn nodig?’ Een beetje later kwam ze op luisterafstand van onze tafel, en Broeder Branham zei: “Broeder Green, denk je dat die vriendelijke dame ketchup zou brengen als ze wist dat ik dat nodig had?” Ze ging weg, haalde het, legde het op de tafel en zei: ‘Hier is uw ketchup.’ Toen ik haar houding commentarieerde zei Broeder Branham: “Deze morgen, voor ze thuis vertrok, had ze moeilijkheden met haar man. We moeten haar helpen.” Ons ontbijt kostte $ 1,50 per persoon, maar als fooi lieten we voor haar elk een $ 5 biljet achter. Toen we ’s anderendaags in datzelfde restaurant terugkwamen vonden we ze met een andere houding. Een beetje vriendelijkheid doet zijn werk.

Ik ben nu 72 jaar oud, en terwijl ik in deze aardse tabernakel verblijf, wil ik dat mijn handelingen ook evenveel liefde en begrip voor anderen reflecteren.

In augustus 1964 ging ik met Broeder Branham en een groep broeders op een jachttrip in British Columbia. Tijdens de reis naar het Noorden wilde Broeder Branham soms met mijn auto rijden. Dan zou ik voor hem voorlezen uit het manuscript van ‘Een uiteenzetting van de zeven zegels’ dat toen in voorbereiding was voor publicatie. Op een dag kwam ik aan het einde van een bepaald hoofdstuk, en hij zei me dat hij even wilde pauzeren. Op dat moment zoefde een auto aan ons voorbij en een moment later keek hij me aan en vroeg me of ik geen moppen kende. Wel, ik was van Texas; ik was er vol van. Ik dacht dat Broeder Branham met me zou argumenteren maar ik wist dat ik een oprechte behandeling zou krijgen. Ik zei dat ik er kende. Hij zei: “Zag je die auto? Dat koppel zal straks, verder op de weg, hulp nodig hebben. We moeten voor hen bidden. De reden waarom ik je vraag om een mop te vertellen is, omdat ik van die visioenen probeer af te komen, zodat ik even voor enkele dagen tot rust kan komen.” Ik vertelde hem die mop over een man die sliep in de kerk, hij sloeg zij hand op het stuur en zei: “Dat is een goede, broeder Green.” De twee opeenvolgende uren vertelden we de hele tijd grapjes. Hij zei: “Jezus had gevoel voor humor”.

Wat betreft wandelen in de bergen, was ik altijd de traagste, maar Broeder Branham liet me nooit de laatste zijn. Hij was altijd achter me. Wanneer we gingen paardrijden, reed hij altijd achter me aan. We waren eens ingesneeuwd, en sommige van de makkers speelden darts (vogelpiek). Om wat competitie te doen, wilden sommigen een tornooi opzetten. Het viel me op dat Broeder Branham nooit won, maar ik had eerder gezien dat hij altijd roos gooide als hij alleen was. Ik was vastbesloten, de volgende keer dat ik tegen hem speelde, hem te laten winnen. Ik gooide altijd in het wilde weg, maar als ik twee gooide, gooide hij een; als ik vijf scoorde, scoorde hij vier. Ik vroeg hem: ‘Broeder Branham, waarom win je niet?’

Hij zei: “Als er een plezier is in winnen, waarom zou ik dat plezier niet aan u geven? Hij toonde me het woord ‘wedijver’ in de bijbel, en hij legde uit hoe dit woord ‘competitie’ betekent. Zijn nederigheid was oprecht in al zijn handelingen.

Op een dag in 1964, in Jeffersonville, had ik het voorrecht met Broeder Branham, broeder Sidney Jackson en Broeder Billy Paul samen te zitten in de woonkamer. Ongeveer vier en een half uur, luisterde ik hoe Broeder Branham vertelde over de vijf keer dat hij het Gesproken Woord had. Als hij vertelde over de eekhoorntjes, dacht ik bij mezelf: ‘Ofwel luister ik naar een profeet van God, ofwel is dit de grootste bedrieger die ik ooit ontmoette.’ Hij stopte en zei: “Broeder Green, denk niet zo, dit is God.”

Moest dit enkele keren met jou gebeuren, het zou je leven veranderen. Hij vertelde ons over het visje, de eekhoorns, Hattie en de jongens, de storm, en de tumor van zuster Meda. Voor we weggingen stonden Broeder Sidney Jackson en ik in het midden van het berenvel van de zilver tip grizzly beer. Hij kreeg het zojuist toegestuurd van de dierenopzetter. Hij sloeg zijn armen om me heen en bad voor mij. Precies hetzelfde gebed dat hij bad toen ik hem 14 jaar geleden in de auto tilde. Toen nam hij een houten doosje dat Broeder Jackson hem gegeven had in Afrika. Hij nam het deksel eraf, en daarin verzamelde hij stenen die hij gepolijst had. Hij nam er een, gaf hem aan mij en zei: “Hier is een bruine beer.” Jaren later, toen ik naar de Sovjet Unie ging, vernam ik dat hun embleem een bruine beer was. Ik werd daar zo goed ontvangen dat ik dacht dat Broeder Branham misschien wist dat ik erheen zou gaan. Tot op vandaag is deze steen een herinnering voor mij, dat ik een profeet van God gekend heb.

Broeder Branham vroeg mij om in Tucson een gemeente op te richten. Ik had gehoord dat hij het ook aan iemand anders gevraagd had, dus twijfelde ik. Maar hij hield niet op me op dat gebied commentaar te geven. Toen ik later, in 1965 met Broeder Branham sprak, zei hij: “Je was zelfs nog niet hier terwijl ik mijn opdracht kreeg in 1933.” Ik had hem nooit mijn geboortedatum gegeven, maar ik werd geboren op 1 juni van dat jaar. Hij zei me: “Nu weten we waarvoor de ‘zeven’ staat in je verjaardag (maar hij gaf geen uitleg wat het betekende). De ‘een’ beduidt dat je goed bent in het starten met iets. Wat je ooit wil beginnen in Tucson, doe het voor je 33ste verjaardag.” Ik was 32 jaar oud toen Broeder Branham deze dingen tot me sprak, en als hij me dit niet gezegd had, zou ik nooit in november 1965 naar Tucson verhuisd zijn. Ik zou gewacht hebben tot 1 januari, nadat ik mijn taksformulieren had ingevuld, dat is wat mijn familie wou. Maar nadat Broeder Branham mij deze dingen gezegd had, zei ik aan mijn familie: ‘Dat God niet toelaat dat er ooit iets met Broeder Branham gebeurt. Als er met hem iets gebeurt, en er is nog geen kerk in Tucson, zou het een catastrofe zijn voor een heleboel mensen.” Dat is dus de reden waarom ik naar Tucson verhuisde, en de ‘Tucson Tabernacle’ opstartte. De gemeente werd geopend vijf zondagen voordat Broeder Branham van het toneel werd geroepen.

Ik had het voorrecht om naar 135 landen te reizen. Ik heb bijna 3 miljoen miles gevlogen, en ik heb 40 jaar van mijn leven gegeven met slecht één doel: om een getrouwe getuige te zijn van wat ik hoorde en zag. Als je mijn opdracht wilt zien, het is Hand.4:20 “Ik kan slechts spreken van de dingen die ik zag en hoorde’.

Ik ben geen grote geheimenissen prediker of leraar, mijn deel is mijn persoonlijke ervaringen en de getuigenissen die ik heb, en het voorrecht dat ik bij de profeet van God kon zijn.

Broeder Branham was een man, net als Elia, hij was een man. Hij was een geadopteerde zoon van God (zoals waar de bijbel naar verwijst). Hij was van God geliefd, hij werd door God vertrouwd, en hij was een voorbeeld voor ons allen. Hij had het karakter om het Gesproken Woord van God te hanteren. Zolang wij dat zelfde karakter niet hebben, zal het ons niet helpen om de bekwaamheid te hebben van het Gesproken Woord, want zonder dat karakter zouden sommigen misschien elkaar uit bestaan spreken!

Sommige mensen zeggen dat er geen verschil is tussen Jezus en Broeder Branham. Maar: Jezus was maagdelijk geboren, en Broeder Branham was dat niet. Jezus had geen redder nodig; Broeder Branham wel. Jezus zei nooit: “Zo spreekt de Heer.” Hij zei: “Ik zeg u.”

Mensen zouden hem voor Jezus nemen, omdat dat het leven was wat hij leefde. Als de Geest van Christus in ons is, dan is dit het wat ons leven moest zijn. Moge het zo worden, dat de mensen slechts Jezus in ons konden zien.