Carl Wheeler
Carl Wheeler
Geboren: 30 september 1921
Woonplaats: Tuscon, Arizona
Tijdens een jachttocht in Colorado, was hij getuige van een gebeurtenis, die ons herinnerde aan het wonder van Marcus 4:39.
Ik werd geboren en groeide op in wat ze noemen een rivierbodem boerderij, ongeveer zeven mijl langs de rivier van New Albany, Indiana. Daardoor werden we gekarakteriseerd als rivierratten, omdat we gingen lopen elke keer als het regende en het water opkwam. Ik woonde daar totdat ik westwaarts trok in 1966.
Misschien ken je die periode niet, de jaren toen ze de grote orkesten hadden, Benny Goodman en Guy Lombardo. Ik hield ervan me op te kleden en te walsen en te dansen, en dat hield ook een beetje drinken in. Op een afspraakje ontmoette ik mijn toekomstige vrouw, en de Heer veranderde me volledig. Ze deed nooit iets verkeerds in haar leven. Van toen af is het dansen en drinken verdwenen. Dat was mijn keerpunt, en ik begon naar de Methodisten kerk te gaan, waar zij zondagschool lerares was.
Dan kreeg ik het boek van Gordon Lindsay in handen, over Broeder Branham ‘Een man van God gezonden.’ Ik las het en dacht: “Als Broeder Branham ooit naar de stad komt, dan zal ik zeker mijn best doen om hem te zien” niet bewust zijnde dat hij slechts enkele mijlen van ons vandaan leefde, in Jeffersonville. Pas later ontdekte ik het. De eerste samenkomst die ik kon meemaken was in de Jeffersonville hogeschool. Ze hadden een klein podium in het midden van de turnzaal. Ik nam plaats in de tribune. Die avond gebruikte hij de gave van de mensen bij de hand te nemen. Ik stond niet dicht genoeg om de verkleuring te zien die het voortbracht, maar ik associeerde de gave die hij had met deze van Mozes. Ik was er werkelijk door geraakt, en ik wist vanaf het eerste moment dat ik hem zag dat de genezingen echt waren en bovennatuurlijk. Later, ging ik samen met mijn oudste dochters, Jackie en Madeline, naar de Branham Tabernakel. Ik was hongerig naar het bovennatuurlijke, en ik vond het in Broeder Branham.
Ik ontmoette hem niet voor de ‘Acton kampmeeting’ in 1955. Billy Paul gaf gebedskaarten uit en mijn vrouw en ik zijn er heengegaan. Ik zat altijd wat ver weg van Broeder Branham. Niet dat ik bevreesd was van hem, maar het was de eerbied en het respect dat ik voelde, en ik bleef terughoudend. Het enige wat me interesseerde was wat hij te zeggen had. (Ik kon nog goed horen in die tijd.) We zaten ongeveer twee of drie stoelen van het einde, en Billy Paul kwam naar me toe en bood me een gebedskaart aan. Ik wou ze niet aannemen, maar een vriend van me zei: “Carl, neem jij die gebedskaart maar.” Nederig en verplicht, was ik de derde of vierde die geroepen werd. Het maakte me bevreesd. Ik was naar de specialist geweest omdat ik dacht darmkanker te hebben. Ik kwam in de gebedsrij en als Broeder Branham me vast nam, vertelde hij me exact wat de dokter me had verteld. Ik denk dat hij zei: “Je zult in orde zijn” of iets gelijkaardigs; ik herinner me de bewoording niet meer. Dan zei hij: “Je kwam eigenlijk niet hiervoor. Je kwam hierboven voor de doop met de Heilige Geest.” Hij bad voor me, en dat was zo’n bovennatuurlijke ervaring voor mij, dat ik denk het niet helemaal gevat te hebben. Ik denk dat mijn verstand voor een tijdje versuft was.
Enkele jaren later, kwam Broeder Neville naar me toe en vroeg me of ik me zou wou bedenken om diaken te worden. Ik zei: “Neen, ik wil dat niet.” Dan kwam Billy Paul naar me toe en zei: “Mijn vader wil je direct spreken.” Ik ging zijn kamer binnen, achteraan in de kerk. Hij vroeg: “Wat is uw probleem Broeder Wheeler? Zei iemand iets verkeerds?” Ik zei: “Neen, iedereen is goed voor mij.” Hij zei: “Wat is het eigenlijk?” Ik zei: “Er zijn meer mensen die bekwamer zijn dan ik om diaken te worden.” Hij zei: “Wie?” Wel, ik noemde er een paar en hij zei dat ze geen diaken wilden worden. Ik zei: “Wel, Broeder Branham, ik kan zelfs niet in het publiek bidden.” Hij zei: “Zeg hen dat ze je niet vragen.” Zo ging hij voort. Hij zat op een stoel en hij wou voor me bidden. Zo knielde ik neer en hij bad voor me. Ik bleef diaken in de Tabernakel voor vijf of zes jaar, totdat Broeder Branham wegging.
Jagen in Colorado met hem was een wonderbaarlijke ervaring. Hij vertelde ons allen onervaren jagers, welke richting we moesten uitgaan en ik ging en ik kreeg mijn hert. De volgende dag, kwamen grensjagers naar het kamp en vertelden dat er een grote sneeuwstorm op komst was. Ze zeiden dat we best konden opruimen, en dat ze alle jagers verwittigden om terug te gaan terwijl ze nog konden. Broeder Branham riep onze groep samen en vroeg wat we wilden doen. We zeiden dat we wilden blijven en de tocht uitrijden. Broeder Branham zei: “Als de eerste sneeuw begint te vallen, dan zorg je ervoor dat allen haastig naar het kamp terugkomen, want er zou werkelijk een hoop sneeuw kunnen vallen en jullie zouden komen vast te zitten”. Ik had al mijn hert, maar ik klom naar een plaats waar ik wou heengaan, ongeveer drie vierde van de berg omhoog. Dan begon het te sneeuwen, toen kwam ik naar beneden, zoals hij zei te doen. Toen ik in het kamp kwam, realiseerde ik het me niet direct helemaal, maar de zon kwam op. Het was een geweldige zwaar overtrokken lucht, maar de wolken trokken weg. Toen wist ik het niet, maar de profeet had de woorden gesproken: “Zon, schijn; wolken ga terug waar je vandaan kwam.” Dat was een groot wonder waarvan ik getuige was, toen het gebeurde.
Ik was altijd tevreden als ik hem maar kon horen zeggen wat hij te zeggen had. Ik durfde nooit mijn arm om hem heen slaan, of zoiets. Ik keek teveel naar hem op, zelfs toen we jaagden. Ik bekeek hem altijd als méér dan een profeet.
Ik was daar in de Tabernakel toen Broeder Branham ‘de gemeentetijdperken’ predikte en God Zelf neerkwam en die profeet bevestigde voor mijn ogen. Dat Licht, dat verscheen was een bovennatuurlijke zaak voor mij. Ik was daar vele keren in de Tabernakel, toen Broeder Branham naar de kansel kwam en zei: “Jullie weten allen waarop ik wacht.” Dan zei hij direct: “Nu is Hij hier. Ik neem elke geest onder mijn controle.” Dat was altijd een geestelijke schok omdat hij daar een bevelhebbende houding had. Hij verhief Jezus Christus hoger dan welk persoon die ik ooit kende of hoorde. Ik keek nooit naar hem als God, al waren er velen die het deden. Ik hoorde dat Broeder Branham zei dat hij zijn bediening zou stoppen als ze dat hadden gedaan. Maar ik ga terug tot de les van Mozes. God maakte Mozes een god, en Aaron was zijn profeet, en dat is de wijze waarop ik het zie.