Rosella Griffith Martin

Rosella Griffith Martin

Geboren: 22 september 1923
Woonplaats: Jasper, Texas
Voor de man Gods staande, werd ze bevrijd, om een trofee van Gods eeuwige genade te zijn.

Rosella Griffith Martin
Rosella Griffith Martin

Op 11 juli 1952 bad Broeder Branham voor mij. Mijn moeder en ik waren naar het Civic Center in Hammond, Indiana, gereden ongeveer 40 mijlen van waar ik leefde in Joliet, Illinois, om de diensten bij te wonen. Toen we binnenkwamen, waren de mensen aan het zingen en God aan het prijzen. Ik dacht: “Eigenlijk zijn ze luidruchtig.” Dan kwam een lieve jonge man naar me toe, en zei: “Zuster, heb je een gebedskaart nodig?” Later vernam ik dat het Broeder Billy Paul was. Ik dacht: “Wat in de wereld is me dat?” Maar ik zei hem: “Ik denk van wel,” en hij gaf me een kaart met het nummer J-27 erop. De boodschap die Broeder Branham predikte was: ‘Kom, zie een Man.”  Ik had nooit tevoren iemand zo persoonlijk over Jezus horen spreken. Toen ik naar hem luisterde, wist ik, dat ik op de een of andere wijze voor die man van God kon staan, en ik genezen zou worden.

Toen het tijd was voor de gebedsrij, riepen ze iedereen met gebedskaarten tusssen J-25 en J-50 om naar voor te komen. Ik was de derde in de rij. Toen ik daar stond zei iets tegen mij: “Je wilt daar toch niet naar boven gaan, waar al de mensen van die volledige samenkomst zullen weten wat er verkeerd met je is, en daar belachelijk gemaakt worden.” Maar ik was klaar om vrij te zijn. Ik kende geen vers uit de Schrift in verband met genezing, maar ik dacht: “Als God het universum gemaakt heeft en al die wonderbare dingen, en Hij maakte mij, dan zou het voor Hem iets heel kleins zijn om mijn lichaam te genezen.”

Ik stond daar voor Broeder Branham, een Tegenwoordigheid voelend waarvan ik wist dat het God was, en ik was bevreesd. Ik was in de Methodisten en Baptisten kerken geweest, maar ze hadden me nooit iets gezegd over gebedsrijen. Ik wist niet wat ik moest verwachten. Toen Broeder Branham tot me sprak, zei hij dat hij me in duisternis zag. Dan zei hij: “Je bent een alcoholist.”

Nadat ik afstudeerde aan de hogeschool, kreeg ik een baan in een kantoor. Ik begon na het werk uit te gaan met de andere meisjes, en vlug viel ik in de gewoonte van het bestellen van cocktails, net zoals zij deden. Alcohol scheen voor hen geen probleem te zijn, of…zo bleek het tenminste. Maar met mij was het niet zo. Het begon voor mij een obsessie te worden. Ik dronk overdadig, maar werd nooit immoreel. Ik realiseerde me dat iets bezit van mijn leven genomen had, iets dat ik niet kon controleren. Ik begon te vrezen dat mijn verstand zou dichtklappen en dat ik zou opgesloten worden, terwijl alles wat ik slechts wilde was om vrij en gelukkig te zijn. ’s Nachts liet ik mij nachtlamp aan omdat ik bang was. Tegen 1949, op 25 jarige leeftijd, was ik een bevestigd alcoholist, en er scheen geen hoop voor me te zijn.

Mijn ouders wilden helpen, maar omdat ze zelf niet dronken, begrepen ze niet waar ik doorging, noch wisten ze wat te doen. Mijn moeder kocht me een bontjas, opdat ik als ik dronken op straat zou vallen, tenminste niet zou doodvriezen in de winterkoude. Ik haalde de naad uit mijn zakken en verborg mijn flessen alcohol in de jasvoering. Ze hielpen me financieel voor mijn medische behandelingen, maar vijf van de beste dokters in de stad gaven me kompleet op. Ze gaven vitamine – spuiten om me in leven te houden, omdat ik niet kon eten, maar hoe dan ook, ik was in en uit de ziekenhuizen tot ze genoeg van me kregen. Ik verloor een goede baan omdat ik zo zwak werd dat ik niet meer kon werken. Mijn buren lachten me uit, omdat het beven en huiveren dat met alcoholisme gepaard gaat gek was om aan te zien.

Eens sprong ik vlak voor een auto die 80 mijlen per uur reed, hopend mezelf vrij te krijgen van die oneindige wanhoop en die altijd durende dorst waarvan ik niet bevrijd raakte. De wagen miste me op enkele centimeters, en in mijn gedachten kan ik nog steeds het gegier horen van de banden, toen de wagen rond mij slipte. Ondanks alles, gaf mijn moeder me nooit op. Mijn vader zei haar dat ik nooit zou veranderen, maar zij zei: “Misschien kan ze zichzelf niet veranderen, maar God is bij machte haar te veranderen.” Toen ik op mijn slechtst was, zag moeder me in een visioen met mijn bijbel recht voor me. Ze geloofde dat God haar dat visioen gegeven had, en ze hield liever daaraan vast dat aan wat de dokters haar hadden verteld. Ze bad niet alleen dat God me zou genezen, en me zou redden, maar ook dat Hij me na mijn redding zou gebruiken.

Ik ging naar de Anonieme Alcoholisten en ik was in staat om negen maanden nuchter te blijven. Elke dag knielde ik naast mijn bed en bad: “God, wil je me vandaag sober houden?” Ik bleef sober, maar ik was niet vrij. Dat verschrikkelijk verlangen was er nog steeds, dat verlangen waarvan zelfs de AA–kenners toegeven dat het blijft voor de rest van je leven. Alleen Christus kan een alcoholist genezen.

Rosella Griffith Martin, een korte tijd na haar genezing
Rosella Griffith Martin, een korte tijd na haar genezing

Er was een buschauffeur in Joliet die een christen was, en hij was ook een vriend van mijn moeder. Hij was ervoor gekend dat je de bus niet af kon voordat hij met je gepraat had, zo was ik altijd terughoudend om zijn bus te nemen. Op een dag, na het werk, zat ik op zijn bus en hij zei: “Rosella, vergeet niet aan je moeder te zeggen dat daar in Hammond, Indiana een man van God is. Vergeet het niet.” Twee avonden later, stond ik voor Broeder Branham op het podium, en door zijn profetische ogen, zag hij me bedekt door duisternis. “Je bent een alcoholist” zei hij. Ik zei: “Ja, mijnheer.” Hij vroeg het gehoor hun hoofden te buigen, hij plaatse zijn hand op mijn hoofd en vervloekte de duivel van alcohol uit mijn leven in de Naam van de Here Jezus Christus. Ogenblikkelijk was ik bevrijd! Vrij voor het eerst in mijn leven. Zo ineens. Het was formidabel. Ik wist dat ik genezen was. Ik wist het, ik wist het. Ik wist het. Voor iedereen was ik een probleem. Maar in een seconde, toen ik voor een man van God stond die God op Zijn Woord nam, was ik vrij. Het was voorbij. Jezus zei dat we kracht zouden hebben over de vijand. “Wie door de Zoon bevrijd is, is werkelijk vrij!”

Toen ik van het podium afging, kwam een dame naar me toe en zei: “Oh lieverd, ik heb zo’n medelijden met je.” Ik keek haar met een domme blik aan en zei: “Je moet geen medelijden met me hebben, ik ben zojuist genezen en ik ben in orde.” Het was de waarheid. Haar ogen waren bloedrood van schreien, en ik vroeg haar of ze een probleem had. Ze gaf toe dat haar dochter een drugsverslaafde was en werkte als danseres in een nachtclub. Ze vroeg me of ik haar wilde opbellen en met haar wilde spreken. Ze gaf me haar telefoonnummer. Haar naam was Helene Proctor. Ik ging na de samenkomst naar huis, en diezelfde nacht zei ik: “Heer vergeef me elke zonde die ik ooit deed sinds mijn geboorte. Red me Heer.” en de Heer, wonderbaarlijk, openbaarde mij Zijn reddende genade. Toen gebeurde iets, dat schijnbaar vanuit mijn binnenste kwam. Het voelde aan alsof mijn echte ik me verliet en omhoog ging tot het plafond, en dat het dan heel zacht opnieuw in mijn sterfelijk lichaam binnenkwam. Ik was doodsbang. Ik dacht dat ik stierf. Het was werkelijke mijzelf, levend, maar op datzelfde moment kon ik me op het bed voelen. Later, ging ik naar Broeder Branham en zei hem dat ik wou weten wat dit was. Hij lachte en zei: “Zuster Rosella, dat was uw theofanie.”

Helene Proctor met haar echtgenoot
Helene Proctor met haar echtgenoot

’s Anderendaags, nadat ik genezen was, kon ik een normaal ontbijt nemen en het leek alsof ik een lange tijd niet gegeten had. De hele wereld leek me anders, zelfs het gras zag er groener uit. Ik vertelde moeder dat ik een sterk verlangen had om Helene Proctor op te bellen, het meisje waarvan ik het telefoonnummer gekregen had. Ik sprak 45 minuten met haar en nodigde haar uit om naar de diensten te komen. Ik ging naar de samenkomst die avond en ontmoette Helene voor het eerst. Ze kreeg een gebedskaart, en net zoals het met mij gebeurde, werd haar nummer geroepen, en net zoals ik, was ze ook bang. Ik zei haar: “Vergeet alles en geloof Jezus alleen.” Stel je voor, ik was de avond voordien gered en genezen, en ik handelde al alsof ik wist hoe alles in elkaar zat!

Ze was de laatste in de rij, en toen Broeder Branham voor haar bad, genas Jezus haar eveneens. Hoe gelukkig waren we beiden, de tranen rolden langs onze wangen, we beseften dat het de kracht van God was die ons bevrijd had. Hoe wondervol is het om Jezus te dienen!

Later trouwde Helen met een evangelist, en zij en haar echtgenoot reisden door het hele land getuigend en zielen tot Jezus Christus brengend.

Een andere avond was er een man die met ons naar de samenkomsten ging en hij was ook een alcoholist. Hij en mijn vader kregen een gebedskaart, maar vader werd niet geroepen. Die andere man wel. Ik boog mijn hoofd en vroeg God om mijn vader te genezen en te redden, en om die alcoholist te genezen zoals Hij het met mij gedaan had. Toen hij door de gebedsrij ging, draaide Broeder Branham zich om en zei: “Het meisje daar op het balkon, werd vorige week genezen van hetzelfde waaraan je nu lijdt. Zij bidt voor u en ze bidt ook voor iemand anders. Het is haar vader. Laat hem opstaan. Jij, plaats je hand op zijn hoofd, en laat hem zijn gehoor en zijn redding ontvangen.” De volgende dag, was er een druppel bloed op zijn hoofdkussen, waar zijn oor zich geopend had. Later leidde ik mijn vader tot de Heer.

Rosella en Gene Martin
Rosella en Gene Martin

Van toen af aan, plande ik mijn vakanties zo dat ik in de samenkomsten van Broeder Branham kon zijn. Ik ging naar Indianapolis, Chicago, Ohio, en zelfs tot in Californië. Een van de verkopers op het werk wou me voor de gek houden en hij zei: “Wat ga je horen, Rosella? Opera?” Ik zei: “Nee, ik hoor een prediking.” Ze hadden medelijden met me, maar ik dacht dat ik met hen medelijden moest hebben! Ik ging er gewoon mee door, en verslapte niet. Die samenkomsten waren allemaal zo goed, en ik ben zo dankbaar dat Broeder Branham zo goed zorgde voor de mensen, dat hij naar zoveel verschillende plaatsen ging. Hij was zo’n vriendelijke persoon, en wanneer de dingen soms hard waren (wanneer hij straffe dingen tot de mensen moest zeggen), dan gooide hij er iets ‘leuks’ in. Voor mij was hij altijd meer dan een man; hij was Gods vertegenwoordiger voor ons.

De eerste keer dat ik avondmaal nam in de Branham Tabernakel, dan dacht ik eraan het brood te nemen en de wijn te laten voorbijgaan. Toen ik naar voor ging in de gemeente, keek ik naar Broeder Branham en hij zei: “Alles is in orde, Zuster Rosella.” Ik nam het brood en de wijn, en sinds die tijd nam ik wijn bij elke avondmaaldienst. Dat toont dat ik genezen ben, de wijn te drinken en niet te hunkeren.

Twee dagen nadat we getrouwd waren zei ik tegen mijn echtgenoot, Gene, iets over de Heer en hij begon te huilen. Hij zei: “Rosella, ik wil dat je me tot Jezus Christus leidt.” Ik zei: “Kom op.” Ik leidde hem tot Jezus. Mijn echtgenoot gaf me deze bijbel en hij schreef erin: ‘Aan Rosella, mijn liefste, dierbare vrouw. Ik geef aan u dit gedrukte Woord van onze Heer Jezus Christus. Ik geef dit voor geen andere reden dan mijn liefde, en omdat je er altijd bent wanneer ik je nodig heb.’

In elke Bijbel heb ik 2 Korintiërs 5:17 onderlijnd: “Zo dan wie in Christus is, hij is een nieuwe schepping; de oude is voorbijgegaan, zie alle dingen worden nieuw.”

Ik vergeet Broeder Branham nooit omdat hij Jezus tot mij bracht. Hij zei me: “Faal nooit om voor Jezus Christus te getuigen.” en al 50 jaar getuigde ik in gevangenisdiensten, glipte binnen in ruwe zendingen, kerken, hospitalen, tot mijn buren en tot mensen die ik op straat ontmoette.

Toen Broeder Branham voor me bad, vroeg hij of ik Jezus de rest van mijn leven zou dienen. Ik zei: “Ja”, en ik meende het! Mijn grootste vreugde was uit te gaan en zielen voor de Heer te winnen. Als ik naar mijn Eeuwige Thuis zal gaan, zal ik Hem nog steeds hardop prijzen en Hem liefhebben voor wat Hij voor mij gedaan heeft.

Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden.

2 Korintiërs 5:17