Curtis Hooper

Curtis Hooper

Geboren: 1 juli 1909
Heengegaan: 16 november 2005
Een vriend uit de kindertijd, en verwant door huwelijk heeft hij een belangrijke rol gespeeld in de vroege bediening van William Branham.

Curtis Hooper
Curtis Hooper

Mijn moeder was een Broy. Meda’s moeder (we noemden haar ma, en ze was mijn tante), ze was eveneens een Broy. Twee broers huwden twee zussen, zo zijn Meda en ik tweemaal neef en nicht.

Die kleine Meda, ze was een engel. Ze leefde daar op de hoek van de 8th and Mainstreet, en ze hadden enkel een aarden vloer, maar ze hielden dit huis heel netjes. Ze werkte hard in de hemden fabriek om de familie te onderhouden.
Bill kreeg een juweel van een vrouw toen hij haar trouwde.

Bill en ik hadden dezelfde leeftijd. Zijn geboortedag was 6 april en de mijne 1 juli, zodoende werd ik zopas 96 jaar. Als je alleen maar zou weten waar wij doorgegaan zijn toen we kinderen waren. Het was een hard leven. We gingen samen naar school. De Branham’s leefden naast Collin’s kruidenierswinkel in de Fultonstreet, en Bill werkte in de 10th and Fultonstreet voor Misner’s kruidenierswinkel. Ik werkte in de kruidenierswinkel een blok verder in de straat. Soms wou hij vrij nemen en gaan jagen, dan werkte ik in zijn plaats. Of als ik vrij wou nemen, ging hij werken in mijn plaats. We waren toen werkelijk dikke vrienden.

Ik huwde en verhuisde enkele mijlen noordwaarts naar Charlestown, Indiana, en ik zag hem gedurende ongeveer acht jaar niet meer. Het was in 1936 dat mijn dochter, Shirley, naar het ziekenhuis moest. Ze zeiden dat er vijf dingen verkeerd met haar waren: hersenkoorts, meningitis, rachitis (engelse ziekte, waggelen), dubbele longontsteking, en iets in elk oor, een andere soort koorts denk ik. De dokters vertelden ons dat er voor haar geen hoop op leven meer was.
Moeder zei: “Curtis, heb je ooit een man Gods gevraagd om voor dit kind te bidden?”
Ik zei: “ Nee ma, ik ga niet naar de kerk.”
Zij zei: “Wel je kent toch Bill Branham is het niet?”
Ik zei: “Natuurlijk.”
Ze zei: “Hij en Roy De Ark gaan rond om voor zieke mensen te bidden.”
Dat was nieuw voor mij. Ze zei: “Wil je dat ik hem hier krijg?”
Ik zei: “Natuurlijk”, zo kreeg ze hem hierheen.
We schudden elkaar de hand en spraken een beetje over vroeger. Dan keek hij me heel strak aan en zei: “ Curt, het is nu tijd om over iets anders te praten.
Die baby ziet er uit alsof ze bijna dood is. Zal je de Here beloven je hart aan Hem te geven als Hij dat kind aanraakt?”
Iedereen zou ja gezegd hebben, en ik deed het ook. De vijf dokters stonden in de kamer, en ze wisten niet wat te doen.
Hij zei: “Als er iemand van jullie niet gelooft, zou je dan willen buiten gaan?”
Die dokters keken elkaar aan. Een verpleegster stond daar, tranen rolden over haar wangen, en ze was zo wit als sneeuw. Hij vroeg eenieder om hun hoofd te buigen. Ik boog mijn hoofd. Een minuut nadat hij begon te bidden, begon die baby te verbeteren. Je kon het zo zien.
De volgende morgen, zei ik aan de verpleegster: “Mevrouw Palmer, maak mijn baby klaar. We gaan naar huis.”
Ze zei: “Naar huis mijnheer Hooper? Nee, je kunt niet gaan. Je kunt haar niet meenemen. Je zal nooit thuiskomen.”
Ik zei: “Zeg me dat niet. De goede Heer heeft haar genezen, en Hij zal ervoor zorgen dat ik thuis kom.”
Vandaag is Shirley 68 jaar oud, en op weg naar het werk, rijdt ze dagelijks voorbij de plaats waar ze stervende lag.

Wanneer Hope, Bill’s eerste vrouw en Billy Paul’s moeder stierf, beloofden ma Broy en Meda om Billy Paul groot te brengen, en ze deden het. Opeens waren we als een familie. Ik begon te helpen in de samenkomst in 1940, zangdienst leiden, en soms moest ik de dienst overnemen wanneer Bill er niet was op woensdag avond. Hij patrouilleerde de lijnen voor de Maatschappij van de Openbare Diensten, en hij was ook herder van de samenkomst.

Curtis met zijn dochterts Ora Mae, Sissy en Shirly
Curtis met zijn dochterts
Ora Mae, Sissy en Shirly

Mijn middelste meisje, Evelyn, we noemden haar Sissy, had astma. Soms was ze bewusteloos en werd blauw. Wanneer ik het me kon veroorloven kocht ik die kleine olie blikjes om te branden, dat zou haar moeten helpen om te ademen.
Ik zat menig nachtje op met haar, die olie brandende en luisterend hoe ze streed voor elke ademtocht. Dan moest ik de volgende dag gaan werken.
Op een dag waren Broeder Bill en ik bij Mevrouw Hessick’s om met haar te bidden omdat ze een hartaanval had gehad, toen klopte iemand op de deur en zei: “Curt, je zou beter naar huis komen. Sissy is bewusteloos, ze is blauw, stijf en ademt niet meer.”
Mijn huis was zowat drie blokken verderop.
Bill had zijn auto, en hij zei: “Ik breng je wel, Curt”. We gingen erheen, en daar lag ze op de sofa. Ma en iedereen huilden. Hij ging nader en bad voor haar, maar ze ademde nog steeds niet, en bewoog niet. Haar ogen waren open en star, en we dachten dat ze weg was. We wachtten en nog steeds ademde ze niet. Ik wist niet wat te doen.
Na een tijdje zei ik aan Bill: “Wil je me naar de begrafenisondernemer brengen zo dat ik Coots kan zeggen haar te komen halen?” Hij wandelde naar de deur en reikte naar de deurknop, maar hij stopte en plaatste zijn hand tegen de deurpost. Dan draaide hij zich om en zei: “Iedereen hierbinnen op uw knieën. Dit kind zal leven.”
Hij had voordien voor haar gebeden, en ze was zo stijf als ze maar kon zijn. Hij wandelde naar haar toe en berispte de duivel. Dan legde hij haar de handen op en begon te bidden, en wanneer hij dit deed, ademde ze in, en we konden het overal in de kamer horen. Het zag ernaar uit dat ze al de lucht van het ganse huis zou inademen. In geen tijd was haar kleur terug normaal en liep ze rond. Ze was acht jaar toen dit gebeurde. Van die dag af tot ze vijftien was had ze geen aanval of hoest meer. Later, op de hogeschool, begon ze met de verkeerde lui om te gaan, ze begon te roken, en het kwam op haar terug. Als Evelyn niet in orde komt met de Heer, zal ze die astma met zich meedragen tot in het graf.

Ik was bij Broeder Bill toen hij de diensten hield in Jonesboro, Arkansas. Dat was de eerste keer dat ik in een van die gebedssamenkomsten was, weg van de tabernakel. Ik herinner me dat die vrouw en man binnen kwamen en neerzaten aan de achterdeur. Die vrouw was in de gebedsrij omdat ze periodieke epilepsie had, en hij berispte dat ding om uit die vrouw te komen. Toen hij dat deed, schreeuwde de man die met haar was, en hield zijn nek vast. Bill ging achterin en bad voor hem. De man zei: “Wanneer je voor mijn vrouw bad, leek het alsof een vleermuis uit haar kwam en recht in mijn keel kwam.” Hij had een moeilijke tijd voor ze hem terug recht kregen, maar later, stond hij op en getuigde. Hij zei: “Ik kwam hier vanavond om de draak te steken met de dienst, maar ik zal het in mijn ganse leven nooit meer doen”.

Ze riepen Bill om naar Straw, Kentucky te komen, naar een kleine gemeente daar en ik ging met hem mee. Die mensen kwamen van de bergen op muilezels, de meeste van hen blootsvoets en in overalls, maar er ze hadden iets lekkers mee. Ze hadden groene bonen als hapje, de beste dingen die je ooit kon eten.

Wanneer we de deur van de gemeente binnen gingen, stond daar een oudere dame met een lange jas aan. Toen hij naar binnen ging sprak Bill met haar, zoals hij met iedereen sprak. Haar ogen waren wit met grauwe star.
De dienst begon, ik leidde de zangdienst. Dan vroeg Bill of er iemand was die gebed nodig had. Een vrouw bracht een klein elfjarig blond meisje, en zette haar neer. De vrouw vertelde hem: “Ze heeft nooit gehoord en nooit gesproken, en ik heb er nog zo een thuis, maar ik kon ze niet alle twee meebrengen”. Terwijl hij zo met haar sprak, had Bill zijn arm rond het kind, zijn vingers knippend achter haar om te zien of er werkelijk iets verkeerd was. Ze bewoog niet. Hij vroeg iedereen die niet geloofde om naar buiten te gaan. Drie of vier stonden op en gingen naar buiten. Ik vertel, toen hij voor dat kind bad en de duivel in dat kleine ding berispte, viel ik op de grond, en de mensen trapten rond mij en op mij.

Hij was daar met dat klein meisje en ik kon hem horen zeggen: “Hoor je me?” En hij zei: “Zeg wat ik zeg. Jezus” en ze zei: “Jezus.”
Dan keek hij naar die vrouw met grauwe star aan haar ogen en zei: “Moeder, open uw ogen.” Ze knipperde enkele keren met haar ogen, en ze waren zo zuiver als ze maar konden zijn. Dat kon geen mens doen. God moest dit doen.

De vloer van de tabernakel was gemaakt van planken. Natuurlijk, eerst was het een aarden vloer, dan werd de plankenvloer geplaatst, een halve voet boven de aarde. Op een dag zei ik: “Bill, die planken zijn aan het rotten. Mensen gaan er op stappen en erdoor zakken.” Hij vroeg me of ik ooit met beton gewerkt had, en dat had ik. Zo haalden mijn vriend Broeder Graham Snelling en ik de oude vloer eruit en we gooiden er 48 zakken kiezelzand in. Daarna werd er beton in gegoten. Die vloer heeft niets van ijzer erin, geen versterking dus, en naar ik weet is er nog geen barst in. Dan zei Bill, “Wat denk je van een nieuw doopbekken?” Het doopbekken dat we hadden was armzalig, maar de mensen werden gered aan het altaar en werden gedoopt in dat ijskoude water in de Naam van de Here Jezus, Zijn Naam aanroepende. Maar ik zei: “In orde, dat zullen we ook doen.” En we deden het.

Broeder Bill liet me op een dag roepen en hij zei: “Curt, ik moet je iets vertellen. Ik moet hier weggaan. De mensen proberen een Messias van me te maken, en ze dopen daar in Kentucky in mijn naam. De Heer zal niemand toelaten Zijn eer te nemen.” Dat zei hij. Hij wou dat ik het aan Broeder Metcalf vertelde, omdat hij met Broeder Bill werkte, en hij was een goede werkman. Hij zei: “Ik heb net mijn laatste schuld afgelost aan de overheid, en ik moet hier weg.”

Er is zoveel fanatisme nu. Er is de Here nodig om zijn gaven te roepen. Juist omdat ik wil dat je iets wordt, zo is het niet. Hij roept wie Hij verkiest. Als je de werkelijke zaak ziet, dan weet je het.

Dit alles hier, zijn herinneringen. Er zijn heel veel goeie dingen gebeurd.